
Jurisprudentie
AQ8995
Datum uitspraak2004-08-31
Datum gepubliceerd2004-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1494 WAJONG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1494 WAJONG
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijziging herhaalde aanvraag om arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1494 WAJONG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 5 april 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidvoorziening Jonggehandicapten (WAJONG) toe te kennen, onder overweging dat appellante op en na 31 maart 1996 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
Bij besluit van 13 februari 2002 heeft gedaagde, na een verzoek van appellante van die strekking, geweigerd zijn besluit van 5 april 2001 te herzien.
Appellante heeft bij brief van 20 februari 2002 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 mei 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde zijn standpunt zoals neergelegd in het besluit van 13 februari 2002 gehandhaafd.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 5 maart 2003, Wajong 02/577, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 juli 2004, waar appellante in persoon is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.F.J.A. Jennekens, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 5 april 2001 heeft gedaagde afwijzend beslist op een aanvraag van appellante om haar met ingang van 31 maart 1996 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Op 29 januari 2002 heeft appellante een nieuwe aanvraag van dezelfde strekking ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft gedaagde de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
De Raad moet thans de vraag beantwoorden of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
De Raad overweegt als volgt.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Ter ondersteuning van haar herhaalde aanvraag heeft appellante een schrijven ingebracht van M.J. Hellevoort, verzekeringsarts van Uwv-Cadans, die, na een ziekmelding van appellante, haar adviseerde het Uwv-Gak om een herbeoordeling van het besluit van
5 april 2001 te verzoeken aangezien hij de mening toegedaan was dat er sprake was van een (gedeeltelijk) recht op een WAJONG-uitkering. Voorts voert appellante aan dat uit haar arbeidsverleden naar voren komt dat ze vanwege haar lichamelijke klachten herhaaldelijk niet in staat is gebleken haar werkzaamheden vol te houden, zodat dit het bewijs levert dat haar belastbaarheid zodanig beperkt is dat een urenbeperking gerechtvaardigd is. Appellante is verder van mening dat de door het Klinisch Ecologisch Allergie Centrum (KEAC) uitgevoerde HPU-test aantoont dat appellante sinds haar geboorte lijdende is aan een erfelijke stofwisselingsziekte, welke een verklaring en diagnose biedt voor haar gewrichtsproblemen en vermoeidheidsklachten. Zij staat hiervoor onder behandeling van een natuurgeneeskundige.
De Raad is met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat het door appellante aangevoerde niet leidt tot nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Uit de verklaring van verzekeringsarts Hellevoort komt niet naar voren dat zijn standpunt gebaseerd is op enig medisch onderzoek van appellante met een te objectiveren resultaat. Eerder is zijn verklaring een weergave van appellantes standpunt dat de praktijk uitwijst dat appellante (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Voorts waren appellantes herhaaldelijke ziekmeldingen in het verleden reeds bekend en meegenomen tijdens de medische beoordeling die ten grondslag lag aan het oorspronkelijke besluit van 5 april 2001. Voor wat betreft de HPU-test van het KEAC merkt de Raad op dat het hierbij gaat om een, door een biochemicus ontwikkelde, in de reguliere geneeskunde niet gangbare onderzoekswijze. De test biedt dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat appellante op de datum hier in geding op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat was (gedeeltelijk) arbeid te verrichten. Immers ten aanzien van voor de toepassing van de WAJONG relevante arbeidsbeperkingen geldt dat die op in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze dienen te kunnen worden vastgesteld.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat naar het oordeel van de Raad niet kan worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.